Karel Van Der Velden Ik droom van Brabant Ik zie nog steeds een witgepleisterd huisje, Naast de schuur een groene regenton. ‘k Zie Brabants bont en ook een wit fornuisje En voor de deur ons moeke in de zon. Ik droom van Brabant, mijn heerlijk Brabant, Het land van mik en boerenbont, Het plekje waar mijn wiegje stond. Ik droom van Brabant, mijn heerlijk Brabant, Want aan het Brabants land heb ik mijn hart verpand. Ik zie de Peel de heide en de vennen, Op het land het schone golvend graan. Een woest stuk grond het bos bezaaid met dennen, Een oud kasteel met lange oprijlaan. Ik droom van Brabant, mijn heerlijk Brabant, Het land van mik en boerenbont, Het plekje waar mijn wiegje stond. Ik droom van Brabant, mijn heerlijk Brabant, Want aan het Brabants land heb ik mijn hart verpand. Ik ruik de lucht van pasgelooide huiden En de geur van opgeslagen hooi. Ik hoor de klok van het kleine kerkje luiden En fluister zacht: ‘Wat is mijn Brabant mooi.’ Ik droom van Brabant, mijn heerlijk Brabant, Het land van mik en boerenbont, Het plekje waar mijn wiegje stond. Ik droom van Brabant, mijn heerlijk Brabant, Want aan het Brabants land heb ik mijn hart verpand.